Hij-van-hiernaast is voorzitter van het voetbalclubje dat grenst aan die van hen. Een buurmán kan, met een beetje geluk, een aardige kerel zijn, met wie je een pilsje drinkt of van wie je een ladder leent.
Een buurclúb roept altijd weerstand op. Dat heeft de natuur zo bepaald. Zou de buurclub oké zijn, dan was je daar wel gaan voetballen. Maar de buurclub is niet oké. Waarom de buurtclub niet deugt, weet niemand. Misschien heeft het wel te maken met het vleugje ooglogsdrang dat in iedere man schuilt. Velden die aan elkaar grenzen, de behoefte aan landjepik en dan heb je zomaar wapengekletter. Dat maakt de buurclub buitengewoon onsympathiek. De buurclub kijkt met dezelfde argusogen naar haar buren.
‘Hij van hiernaast wil met ons praten over een fusie’, zegt de voorzitter. Daar is het dan eindelijk: het onvermijdelijke afschuwelijke f-woord.
‘Fusie’, schampert de laatste man. ‘Ze kunnen hier gewoon lid worden en bij ons komen voetballen. Hebben wij er mooi een veldje bij.’
De voorzitter schudt zijn hoofd. ‘Zo werkt dat niet. Vergeet niet dat ook wij er knap beroerd voorstaan. We kunnen het nog hooguit drie jaar uitzingen, dus er moet wat gebeuren. Die jongens van hiernaast hebben ook hun trots. Denk nou een beetje mee met die gasten. Ze kunnen geen kant op. De gemeente heeft hun verteld dat ze met anderhalf elftal geen recht meer hebben op een eigen veld en de hyena’s liggen al klaar in de bosjes. Zij-van-de-andere-kant zitten ook te azen op dat veld en hebben er meer recht op dan wij, omdat ze meer elftallen hebben. Dat heeft hij-van-hiernaast me fijntjes ingewreven.’
‘Die eikel gaat ons dus een beetje lopen chanteren!’, sist de laatste man.
De spelbepalende middenvelder van de veteranen bladert door een blaadje van de KNVB dat op de bestuurstafel ligt en schiet in de lach. De bond wil de clubs er schriftelijk nogmaals op wijzen dat het in ’t voetbal allemaal draait om dat ene begrip dat iedereen moet koesteren: respect.