Niemand ook schermde zo weergaloos de bal af met zijn imposante bilpartij als Herman. En dan dat sublieme overzicht. Al lang voordat hij werd aangespeeld, wist hij waar de bal naartoe moest. Een type Van Hanegem was Herman. Maar dat kon je beter niet tegen hem zeggen. Want Herman was nogal fanatiek voor Ajax. Vroeger speelde hij, naar amateurbegrippen, heel hoog. Maar de buik werd dikker en de rug zwakker.
Langzaam maar zeker werd Herman het gekromde bewijs dat ook bij de veteranen soms blessures te pijnlijk worden om door te kunnen gaan. Je zag het aan z’n gezicht, als hij na de wedstrijd z’n schoenveters los probeerde te krijgen. Hij kon er eigenlijk niet meer bij. Z’n rug stond het niet langer toe. Hoe kon je het best afscheid nemen van zo’n groot speler? Een benefiet, met de opbrengst voor een goed doel (de clubkas)? Een onvergetelijke afscheidswedstrijd, met al z’n maten uit de dagen dat hij nog in de top speelde. Bandje op het terras, mooie toespraak van de voorzitter? Maar op een dag was Herman weg. Zomaar. In de kleedkamer keek de spelbepalende middenvelder van de veteranen om zich heen.
‘Waar Is Herman?’, vroeg hij.
‘Herman is gestopt met voetballen’, zei de voorstopper.
‘Hoezo, gestopt? Dan moeten we toch een afscheid voor hem organiseren?’
Geen antwoord. Alleen verwijtende blikken. Snapte de spelbepalende middenvelder het dan echt niet? Later begreep hij het. Oude voetballers als Herman zijn als oude indianen. Als ze het einde voelen naderen, trekken ze zich terug op een in nevelen gehulde berg. Herman zocht en vond de afzondering om de voetballer in hem in stilte dood te kunnen laten gaan. Geen toespraken, geen bloemen. Dat doe je niet, met mannen die minstens een halve eeuw op een voetbalveld hebben gelopen. Te pijnlijk. Pijnlijker nog dan de blessures zelf. Veteranen die niet meer kunnen voetballen, verdwijnen in de mist.